Eergisteren schreef ik een brief aan mijn vader. Drie kantjes, groot lettertype, alhoewel hij met gemak zonder leesbril leest. Ik schreef onder andere dat ik het videochatten een beetje gek vond. Ik wist niet wat ik moest zeggen, we hebben immers alles al tegen elkaar gezegd. Behalve: ‘Ik hou van jou.’ Dat kun je niet vaak genoeg uitspreken. Ook deed het me pijn onder zijn raam te staan, zoals een paar weken geleden. Dat hij daar zat, op afstand zwaaiend met zijn witte zakdoek, zodat ik hem goed zou zien. Het voelt dubbel.
Vanochtend belde hij, lachend, blij met mijn brief.
Hij vroeg: ‘Wil je nog een keer met me videobellen, moet ik het personeel vragen dit te regelen?’
‘Nou… wat jij wilt,’ antwoordde ik.
‘Dan doen we dat maar niet,’ zei hij, ‘ik word veel te emotioneel doordat ik je niet kan vasthouden. Ik zou je willen knuffelen, ook als je daar zo onder mijn raam staat.’
We begrijpen ook elkaars onuitgesproken woorden. Ik hou van jou, papa, maar dat weet je al lang. En jij houdt van mij, dat weet ik al meer dan vijfenvijftig jaar.